Het Jordaanse woordenboek Aggenebbis: waardeloos, slechte kwaliteit Afnokken en aftaaien: weggaan Attenoje: mijn god! (uitspreken als vorm van verbazing) Bakkie leut: kopje koffie Bargoens: dieventaal Barrel: gammel (voertuig of mens, kan allebei!) Dikke tampeloeris ken je krijge: ik denk er niet over! Dokken of afkomen: betalen Fikken: vingers Gabber: vriend Gajes of geteisem: gepeupel Gallemieze: platzak, armlastig Gallish van worden: onpasselijk worden Gok: neus Gotspe: brutaal, tegen de draad in Haar in de zaak: vrouwen in aantocht! Haarlemmerdijkie: flauwekul, inde maling nemen Hassebassie: borreltje Jajem, hassiebassie en pikketanesie: jenever Jatten: stelen Jofel: toffe peer Jouker: te gek (negatief bedoeld zoals te duur of absurd) Kanen: eten Kapsoneslijer: hoog in de bol Kappen of nokken: ophouden Kassie wijle: dood Kinnesinne: afgunstig, jaloers Kopstoot: borrel met een pilsje Krentenkakker: gierigaard Lappen: gezamelijk iets betalen Lazerus: dronken Los maken: laatste artikel (ver) kopen Luizebos: een rotzak Majem: gracht, water Matten: vechten Mazzel: geluk Mesjogge en gesjeesd: gek Mierenneuker: let op kleinigheden Mischmagger: gluiperd Mokkel: meisje Mokum: Amsterdam Noppes: voor niets Ome Jan: bank van lening Patjepeeër: poenerig type Penoze: onderwereld Pingelen of afdingen: iets van de prijs afhalen Pieneut: de klos Ponem of porem: gezicht Ratsmodee: duivel, bliksem Raudouwer: doordrammer Sam sam: eerlijk delen Schlemiel: arme sukkel Schnabbel: klusje, snelle verdienste Sjoege: kennis van iets hebben Sjoemelen: beduvelen, misleiden Sores: problemen Spatsies: kapsones, druktemaker Smeris, juut of rus: politieagent Stennis: stampij, herrie maken Stille: agent in burger Sodemieter: oprotten of pak slaag Tinnef: troep, slechte handel Vernachelen: verprutsen of in de maling nemen Versjteren: verzieken Zeperd: pech, verlies Zwijnen: geluk hebben |